In de Middeleeuwen was het niet standaard om te leren lezen en schrijven. Slechts een kleine elite van geestelijken, edelen en stedelingen had toegang tot onderwijs en kon de kunst van het schrijven beheersen. Dit betekende dat de meerderheid van de bevolking, zoals boeren, ambachtslieden en arbeiders, analfabeet was en niet in staat was om te lezen en te schrijven.
De verspreiding van kennis en informatie was beperkt in de Middeleeuwen. Boeken waren schaars en kostbaar, en kopieën moesten met de hand worden gemaakt door monniken in kloosters. Dit betekende dat de meeste mensen afhankelijk waren van mondelinge overlevering en verhalenvertellers voor hun kennis en vermaak.
De beperkte toegang tot onderwijs en informatie had ook politieke en sociale implicaties. De elite die kon lezen en schrijven had een groot voordeel in het uitoefenen van macht en controle over de samenleving. Zij konden communiceren, documenten opstellen en wetten opstellen, terwijl de rest van de bevolking afhankelijk was van hun interpretatie en leiding.
Het gebrek aan geletterdheid had ook invloed op de religieuze praktijken van de Middeleeuwen. De meeste mensen konden niet zelf de Bijbel lezen en moesten vertrouwen op de interpretatie van geestelijken. Dit gaf de kerk een enorme macht en controle over de gelovigen, aangezien zij de enigen waren die de heilige geschriften konden lezen en uitleggen.
In de loop van de Middeleeuwen begonnen enkele steden en kloosters scholen op te richten waar jonge mannen konden leren lezen en schrijven. Deze scholen waren echter nog steeds alleen toegankelijk voor een kleine elite en de meerderheid van de bevolking bleef ongeletterd.
Pas met de opkomst van de boekdrukkunst in de 15e eeuw begon de geletterdheid geleidelijk toe te nemen. Boeken werden goedkoper en breder beschikbaar, waardoor meer mensen toegang kregen tot kennis en informatie. Dit markeerde het begin van een nieuw tijdperk van geletterdheid en educatie dat uiteindelijk de weg zou banen voor de moderne samenleving zoals we die vandaag kennen.