Er was eens een monster dat in sprookjes voorkwam. Dit monster was angstaanjagend en boosaardig, en werd gevreesd door alle dorpelingen. Het was een wezen dat leefde in de diepste donkere bossen, en zijn enige doel was om onschuldige mensen te terroriseren.
Dit monster had de vorm van een reusachtige draak, met scherpe tanden en klauwen die elk levend wezen konden verscheuren. Zijn ogen gloeiden als vuur en zijn adem was zo heet als lava. De dorpelingen waagden zich nooit in de buurt van het monster, uit angst om zijn toorn te wekken.
Maar op een dag kwam er een moedige ridder naar het dorp, vastbesloten om het monster te verslaan en de inwoners te bevrijden van zijn terreur. Hij rustte zich uit met een zwaard van puur zilver en een schild dat was betoverd door de machtigste tovenaar van het land.
De ridder begaf zich naar het hol van het monster, vastberaden om het gevecht aan te gaan. Het monster brulde en spuwde vuur, maar de ridder wist hem te ontwijken en toe te slaan met zijn zwaard. Na een lange en zware strijd slaagde de ridder erin om het monster te verslaan, en het dorp was eindelijk bevrijd van zijn gevaar.
Vanaf die dag werd de ridder vereerd als een held en zijn naam werd in heel het land geprezen. Het monster werd een legende, een waarschuwing voor degenen die kwaad wilden zaaien in de wereld.
En zo eindigde het verhaal van het sprookjesmonster, dat voor altijd in de herinnering van de dorpelingen zou voortleven als een angstaanjagende maar uiteindelijk verslagen nachtmerrie.