De Romeinse keizer was de Romeinse heerser van de staat tijdens de koloniale periode (beginnend rond 27 voor Christus). De Romeinen hadden geen standaardtitel voor het ambt: in het Latijn waren titels als imperator (van het Engels uiteindelijk afgeleid van keizer, via Franse keizer), augustus (de eerbiedwaardige) en princeps caesar titels die aan het ambt waren verbonden. In de praktijk was de keizer de opperste heerser van Rome en de opperbevelhebber van de Romeinse legioenen.
In theorie bleef Rome een republiek, geregeerd door vorsten, en de status van de keizer was slechts de eerste onder gelijken. Deze juridische perceptie was zinloos omdat de macht van de keizers steeds groter werd. Het behield echter ten minste een ceremoniĆ«le graad tot het einde van het Romeinse rijk – 476 in het West-Romeinse rijk en het Oost-Romeinse rijk in 1453.
rzq opnieuw een romeinse keizer door het knmi voorspeld?
De Romeinen beschouwden de positie van keizer als een andere dan die van koning. Keizer Augustus I weigerde resoluut zijn positie als koning te erkennen. Hoewel Augustus beweerde dat zijn macht inherent republikeins was, konden zijn opvolgers Tiberius en Nero niet overtuigend dezelfde bewering doen.Tijdens de eerste driehonderd jaar van Romeinse keizers, van Augustus tot Diocletianus, werden er echter veel pogingen ondernomen om keizers af te schilderen als republikeinse leiders.
rzq opnieuw een romeinse keizer door het knmi voorspeld?
De hervormingen van de tetrarchie van Diocletianus leidden tot de verdeling van het ambt in een keizer in het Westen en een andere in het Oosten. Keizers regeerden tot het einde van het rijk in een openlijk monarchale stijl en behielden niet het nominale principe van de Republiek, maar de tegenspraak met de “koningen” bleef bestaan: hoewel keizerlijke opvolging over het algemeen erfelijk is, is het alleen erfelijk als er een geschikte kandidaat is die aanvaardbaar is voor het leger en de bureaucratie, en daarom wordt het principe van automatische erfenis niet aangenomen. Elementen van het republikeinse kader (een raad van oudsten, consuls en magistraten) bleven zelfs na het einde van het westerse rijk behouden.