hoeveel seconden zitten er in een uur?
De seconde en het bijbehorende symbool in het Arabisch (w) en in het Engels (s) is een eenheid die wordt gebruikt om tijd en hoeken te meten. In de tijd is het duizend (1000) milliseconden en 60ste van een minuut, en het is ook 3600ste van een uur. Wat de hoeken betreft, het is een deling van graden, aangezien één graad is verdeeld in 60 delen die boogminuten worden genoemd, en elk van deze delen is weer verdeeld in 60 delen die boogseconden worden genoemd. Dat wil zeggen, één boogseconde maakt deel uit van 3600 graden. De lucht beweegt elke seconde 15 boogseconden. Astronomische waarnemingen in de 19e en 20e eeuw onthulden dat de gemiddelde zonnedag traag is en volkomen onvoorspelbaar verloopt of verlengt, en dat de beweging van de zon en de aarde daarom niet langer als een geschikte basis voor definitie wordt beschouwd. Met de komst van atoomklokken werd het mogelijk om de tweede te definiëren op basis van basiseigenschappen van de natuur. Sinds 1967 is de tweede gedefinieerd als: de duur van 9.192.631.770 stralingsperioden die overeenkomen met de overgang tussen de twee hyperfijne niveaus van de basis van het cesium-133-atoom.
hee hoeveel seconden zitten er in een uur?
De tijd van de seconde is al sinds de oudheid bepaald. Nacht, dag en dag waren een uitstekende manier om een goede, stabiele en gemakkelijke maat voor een tijdseenheid te vinden. Dit sexagesimale deelsysteem kwam van de Babyloniërs (zij gebruikten het in plaats van het decimale systeem), die volgens dit systeem hun dag in 12 delen verdeelden. De Egyptenaren gebruikten ook het sexagesimale systeem, maar tegenwoordig zijn ze verdeeld in 24 delen. De Egyptenaren hebben sinds minstens 2000 voor Christus zowel de dag als de nacht in 12 delen verdeeld, en om deze reden is er een seizoensverandering in hun klokken. Zowel de Babyloniërs als de Egyptenaren gebruikten het systeem van minuten en seconden, met dezelfde verdelingen die tegenwoordig worden gebruikt. De oude Egyptenaren vonden waterklokken uit om de tijd te meten, vooral ‘s nachts en na zonsondergang.
De Hellenistische astronomen Epirechus en Claudius Ptolemaeus verdeelden de dag in sexagesimaal, en ze gebruikten de gewone grootte van het uur (1/24 van een dag), maar het is niet zeker dat ze kleinere tijdseenheden noemden.
In de Middeleeuwen werden zonne- en waterklokken gebruikt om de tijd te berekenen, maar hun methoden waren onnauwkeurig.