filosofische stroming tegenover idealisme?
Volgens Immanuel Kant, een van de pioniers van het moderne idealisme, “houdt idealisme zich niet bezig met het bestaan van dingen”, maar beweert het alleen dat onze “representatiewijzen” ervan, vooral tijd en ruimte, geen “beslissingen als gevolg van dingen” zijn. op zichzelf”, maar essentiële kenmerken van onze eigen geest. Ik noem dit rijk ‘transcendentaal’ en ‘kritisch’ idealisme, omdat het de manier beschrijft waarop de ‘realiteit’ zo totaal transcendent is, dat het niet los gezien kan worden van de categorieën die eraan inherent zijn in en door menselijk begrip.
Wat betreft de definitie, het is de perfectie van beschrijvingen en lofprijzingen, wat betekent dat het verstoken is van enige zwakte. Ze zijn meestal het resultaat van teamwerk, terwijl individueel werk minder snel perfect is.Bedrijven leveren bijvoorbeeld soms perfect werk af. In termen van epistemologie lijkt idealisme sceptisch over de mogelijkheid om iets te weten dat onafhankelijk is van de rede. In tegenstelling tot het materialisme benadrukt het idealisme het primaat van het bewustzijn als de oorsprong van verschijnselen en de voorwaarde voor hun bestaan. Idealisme ziet bewustzijn of rede als de ‘oorsprong’ van de fysieke wereld – in de zin dat het een noodzakelijke voorwaarde is voor onze hypothese van een fysieke wereld – en streeft ernaar de bestaande wereld te verklaren in overeenstemming met deze principes.
hee filosofische stroming tegenover idealisme?
In de Anglo-Amerikaanse cultuur vallen idealistische theorieën hoofdzakelijk in twee groepen uiteen. Het subjectieve idealisme gaat ervan uit dat het menselijk bewustzijn de bestaande wereld waarneemt als een mengeling van gevoelens. Objectief idealisme veronderstelt een vooraf bestaand objectief bewustzijn dat min of meer onafhankelijk is van zijn menselijke tegenhangers. In sociologische termen verklaart idealisme hoe menselijke ideeën, met name overtuigingen en waarden, de samenleving vormgeven. Als een ontologische school gaat het idealisme verder, aangezien het bevestigt dat alle entiteiten zijn samengesteld uit een geest of een ziel, en vervolgens verwerpt het idealisme die fysieke en dualistische theorieën die er niet in slagen om het primaat terug te geven aan de geest.
De oudste overgeleverde argumenten dat de ervaringswereld op de rede is gebaseerd, zijn afkomstig uit India en Griekenland. De Indiase idealisten en de Griekse neoplatonisten voerden pantheïstische argumenten aan over een brede alwetendheid die de basis vormt van de werkelijkheid of de waarheid van haar aard. Daarentegen bouwde de Yogacara-school, die ontstond binnen het Mahayana-boeddhisme in het India van de 4e eeuw CE, haar ‘alleen-geest’-idealisme op een grotere uitbreiding van de fenomenologische analyse van persoonlijke ervaring. Dit verschoof naar subjectieve idealistische empiristen zoals George Berkeley, die het idealisme in het achttiende-eeuwse Europa nieuw leven inblies door sceptische argumenten tegen het materialisme te gebruiken. Te beginnen met Immanuel Kant domineerden Duitse idealisten als Georg Wilhelm Friedrich Hegel, Johann Gottlieb Fichte, Friedrich Wilhelm Josef Schellin en Arthur Schopenhauer de negentiende-eeuwse filosofie. Uit deze methode, die de nadruk legde op de rationele of ‘idealistische’ persoonlijkheid van alle verschijnselen, ontstonden idealistische en subjectieve scholen, variërend van Brits idealisme tot fenomenologie en existentialisme.