“Dichtte over de Dapperstraat” is een gedicht geschreven door J.C. Bloem in 1946. Het gedicht is vijf regels lang en beschrijft de sfeer en de omgeving van de Dapperstraat in Amsterdam.
De Dapperstraat is een bekende straat in Amsterdam-Oost, die vooral bekend staat om zijn diverse winkels en markten. In het gedicht beschrijft Bloem de straat als levendig en kleurrijk, met mensen die heen en weer lopen en de winkels bezoeken.
Het gedicht begint met de regel “Een dapper straatje in een oude stad”, waarin Bloem de straat beschrijft als moedig en vol karakter. Hij beschrijft hoe de straat leeft en ademt, met zijn drukte en bedrijvigheid.
Bloem vervolgt met de regel “een steile trap, een zeer oud huis”, waarin hij de geschiedenis en de architectuur van de straat benadrukt. Hij beschrijft de oude huizen en gebouwen die de straat karakter geven.
In de laatste regels van het gedicht beschrijft Bloem hoe de straat verandert en evolueert, maar toch zijn eigen identiteit behoudt. Hij eindigt met de regel “Maar ‘t eigenaardigst zijn de huisjes niet”, waarin hij benadrukt dat het niet de gebouwen zelf zijn die de straat bijzonder maken, maar de mensen die er wonen en werken.
“Dichtte over de Dapperstraat” is een prachtig gedicht dat de sfeer en de charme van deze bekende straat in Amsterdam perfect weet te vangen. Het is een eerbetoon aan de levendigheid en de geschiedenis van de Dapperstraat, en een ode aan de mensen die er wonen en werken.