De eerste keer dat het donker werd, was een fascinerende ervaring voor de mensheid. Het moment waarop de zon onderging en de wereld gehuld werd in duisternis, was een mysterie dat de primitieve mens niet kon begrijpen. De nacht was een tijd van angst en onzekerheid, waarin gevaar op de loer lag en de zintuigen op scherp stonden.
Voor de eerste mensen was het donker worden een teken dat de dag voorbij was en dat het tijd was om zich terug te trekken en te rusten. De nacht bood bescherming tegen roofdieren en andere bedreigingen, maar bracht ook nieuwe angsten met zich mee. Het onbekende van de nacht zorgde voor bijgeloof en mythes, waarin demonen en geesten de donkere uren bewoonden.
Met de komst van het vuur kon de mensheid het donker een beetje verdrijven en zich veiliger voelen in de nacht. Het vuur bracht licht en warmte, en zorgde voor een gevoel van geborgenheid in de duisternis. Het was een bron van troost en gezelligheid, waarin verhalen werden verteld en gemeenschappen zich verzamelden rond het knetterende vuur.
Door de eeuwen heen heeft de mensheid manieren gevonden om het donker te overwinnen. Met de uitvinding van de lamp en later de elektriciteit, werd de nacht niet langer een tijd van angst en onzekerheid, maar een periode van activiteit en vermaak. Tegenwoordig kunnen we de duisternis bijna volledig verdrijven met kunstmatige verlichting, waardoor de nacht bijna net zo helder is als de dag.
Toch blijft het donker een intrigerend fenomeen, dat ons herinnert aan de macht van de natuur en onze kwetsbaarheid als mens. Het donker wordt, elke avond opnieuw, een moment van bezinning en rust, waarin we even kunnen ontsnappen aan de drukte van het dagelijks leven en ons kunnen overgeven aan de stilte van de nacht.